Handwerk
Vioolbouwer Arnold Posch
Tekst: Emely Nobis / Beeld: Frits Roest
Of Arnold Posch nou een (alt)viool of een cello maakt: het begint altijd met de zoektocht naar het juiste klankhout. Dat hout, bepalend voor volume en klankkleur van een instrument, moet bovendien zeven tot tien jaar rusten voordat het kan worden verwerkt. Al tijdens zijn opleiding aan de vakschool voor vioolbouw in het Duitse Mittenwald begon Posch dus te wandelen, totdat hij – ‘veel moeizame wandelingen verder’ – in de winter van 1991 zijn eerste boom kon vellen. Dat was een tweehonderd jaar oude Haselfichte: een ondersoort van de fijnspar die in de Alpen en het Beierse en Boheemse woud groeit.
Machtige prachtige boom
Inmiddels heeft de vioolbouwmeester al bijna een kwarteeuw een eigen werkplaats in Hall in Tirol. In de volgestouwde ruimtes ruikt naar hout en hars. Vijlen, messen, zagen, snaren, kammen, schouderstukken, strijkstokken en meer liggen op en naast werkbanken. Overal staan vioolkisten van instrumenten die op reparatie wachten. Ook ligt er een deel van zijn hout opgestapeld, want ja: nog steeds gaat hij geregeld het bos in om de beste bomen voor klankhout te vinden. Hoe hij ze selecteert? ‘Bijna per toeval. Ik wandel en kijk om me heen totdat een boom me opvalt omdat hij groot, machtig en prachtig gevormd is. Als hij ook nog de juiste leeftijd heeft, zoek ik uit wie de eigenaar van het bos is en vraag ik toestemming om te mogen kappen. Dat gebeurt altijd tussen kerst en nieuwjaar, omdat de sapstroom dan bijna stilligt. Daardoor kan het hout later beter drogen en klinkt het instrument veel lichter en beter.’
Symmetrie
Na de kap volgt het zagen. De stam van de boom wordt meteen op bijvoorbeeld viool- of cellolengte gesneden en vervolgens in twee volstrekt symmetrische delen gespleten, ‘zodat de linker- en rechterhelft van het bovenblad dezelfde eigenschappen hebben’.
Al voordat hij dat klankbepalende bovenblad uit het hout begint te snijden (het onderblad is van esdoornhout), moet hij weten welke toon zijn klant wenst. Bijvoorbeeld: Hoe hoger de welving van het bovenblad, hoe lieflijker de klank. Hoe vlakker, hoe krachtiger en dus geschikt voor een ‘Draufgänger’. Het grootste bedrijfsrisico? ‘Dat ik tijdens het uitsnijden met steeds kleinere en verfijndere messen uitschiet en dus de symmetrie doorbreekt of net te ver doorschiet en dus de optimale klank mis.’
Nabouwen is zinloos
Als bovenblad, onderblad en zijranden eenmaal aan elkaar zijn gelijmd, dan moet het oppervlak van de klankkast glad worden geschaafd en ten slotte de klank getest. Een te harde of schelle toon bijvoorbeeld kan in deze fase met wat extra schaafwerk nog worden bijgesteld. Toch is het niet zo dat alleen de dikte de klank bepaalt, aldus Posch. ‘Twee stukken even dik hout kunnen toch een heel verschillende klank hebben. Daarom heeft het geen zin om een beroemd instrument precies na willen te bouwen. Nieuw hout klinkt sowieso heel anders dan een hout van meer dan honderd jaar oud, net zoals een gebruikt instrument anders klinkt dan een nieuw instrument. Nieuw hout mist gewoon die geschiedenis.’
Onmogelijk dus om een kopie van bijvoorbeeld een Stradivarius te maken.
Leeuwenkop
Natuurlijk is een klankkast nog lang geen voltooid instrument. De f-gaten moeten nog worden gemaakt; onderdelen als hals, kam, staartstuk en zwarte toets (waar de snaren overheen lopen) nog toegevoegd. Al met al bestaat een viool of cello uit zo’n zeventig elementen en diverse soorten hout (naast fijnspar en esdoorn ook ebbenhout). De plantaardige propolislak waarmee Posch elk instrument beschermt tegen zweet, vuil en luchtvochtigheid, maakt hij zelf. Ook daarvoor gaat hij het bos in, dit keer om hars van naaldbomen – één van de ingrediënten van de lak – te verzamelen.
Zijn dagelijks brood verdient Posch met de reparatie van snaarinstrumenten. Een nieuw instrument maakt hij alleen op bestelling; anders zou de tijdsinvestering (160-200 uur voor een viool, het dubbele voor een cello) niet lonen. Hij is gespecialiseerd in ‘oude’ instrumenten, zoals viola d’amore, viola da gamba of renaissanceluit. Bij zulke historische instrumenten vervangt hij de krul aan het einde van hals soms door een leeuwenkop, naar voorbeeld van de beroemde 17e-eeuwse vioolbouwer Jakob Stainer uit het nabijgelegen Absam (zie kader).
Posch stopt veel tijd (‘te veel, mijn timemanagement lijkt nergens op’) in het leren kennen en begrijpen van wat de klant precies wil, want ‘een cellist bij het orkest Wiener Philharmoniker heeft andere behoeftes dan een solist.’
Het is dan ook blij en trots als die klant achteraf vindt dat het voltooide instrument precies zo klinkt als hij of zij in gedachten had. Posch’s eigen grootste wens? ‘Ik zou graag een keer een bij elkaar passende set instrumenten voor een strijkkwartet maken. Dat zou een geweldige uitdaging zijn.’
Schlossergasse 7 in Hall in Tirol, geigenbau-posch.at
Meestervioolbouwer Jakob Stainer
Jakob Stainer (1619-1683) uit Absam (vlakbij Hall) geldt als de grootste vioolbouwer die Tirol heeft voortgebracht. Indertijd gaven veel opdrachtgevers zelfs de voorkeur aan zijn violen boven die van Italiaanse meesters als Stradivarius.
Als zoon van een mijnwerker volgde Stainer eerst een opleiding tot timmerman, om zich later (waarschijnlijk in Italië) te specialiseren in vioolbouw. Zijn instrumenten verkocht hij aan kloosters en hoven in heel Oostenrijk, Duitsland, Italië en Spanje. Wereldwijd zijn er nog ruim tweehonderd bewaard gebleven, die nog geregeld in concerten of op muziekopnames te horen zijn. In Wenen, Innsbruck en Absam zijn Stainer-Gassen naar hem vernoemd. Absam eert hem bovendien met een viool in het gemeentewapen.
Instrumenten van Jakob Stainer zijn te zien in het Tiroler Landesmuseum Ferdinandeum: Museumstraße 15 in Innsbruck, tiroler-landesmuseen.at
Kijk wat je allemaal in de omgeving kunt doen op onze wegwijzer.
Vioolbouwer
jachtgeweren uit Ferlach
IJsstokmaker
Latschenöl-brander
Klokkentoren-maker
Gallzeiner Rodel
Lederhosen-maker
Rietdakdekker
Smederij Schmidberger
Blauwdrukkerij Kóo
Vatenmaker Schneckenleitner