Traditie & Gebruiken

De schoorsteenvegers van Oostenrijk

Tekst: Emely Nobis

Ze werken deels nog met dezelfde veegtechnieken als in de 17e eeuw… de schoorsteenvegers van Oostenrijk. Het ambacht werd vorig jaar opgenomen in de UNESCO-lijst van Immaterieel Cultureel Erfgoed. Wat maakt deze traditie zo bijzonder?
Högler & Söhne

© Högler & Söhne / rauchfangzentrum.at

Sonja Högler, derde generatie Rauchfangkehrer (schoorsteenveger) in Wenen, ontvangt ons in het vaste uniform van haar beroepsgroep: zwarte broek en jasje van dikke, robuuste stof, witte halsdoek en witte muts. ‘Fijn dat ik u tegenkom. Nu wordt het vast een mooie dag’, roept een voorbijganger als we vanaf haar kantoor naar een café verderop lopen. ‘Het brengt geluk als je een schoorsteenveger ziet’, legt ze uit. ‘Helemaal als je dan een knoop van je jas vastpakt, al is dat tegenwoordig door de vele ritsen in kleding vaak niet meer mogelijk.’

In de praktijk draagt Sonja haar uniform nog zelden. Als manager van het familiebedrijf Högler & Söhne,  dat haar grootvader in 1930 startte, veegt ze niet meer zelf. Ze heeft drie fulltime Schwarze Männer – zoals de vegers van oudsher worden genoemd – in dienst en ook haar twee zonen werken parttime mee. Die zijn nog in opleiding tot schoor­steenveger en studeren daarnaast respectievelijk culturele antropologie en economie. ‘In onze familie is het regel dat we allemaal als persoonlijk vangnet een tweede opleiding volgen. Mijn vader studeerde bosbeheer en biologie. Zelf heb ik ook biologie gestudeerd.’

Toch koos ze uiteindelijk voor het ondernemerschap. ‘Het is gewoon een heel mooi beroep. Je bent veel in de buitenlucht én je komt in veel verschillende woningen om klanten te helpen bij het oplossen van problemen. Dat maakt het heel afwisselend.’

Spazzacamini

Het laten vegen van schoorstenen is in Oostenrijk al sinds de middeleeuwen gebruikelijk. In 1221 beval markgraaf Leopold II per edict dat huisbezitters Feuerstätten und Kamine moesten laten vegen – als reactie op het inzicht dat de meeste branden werden veroorzaakt door vuile of verstopte schoorstenen. In het begin was het schoorsteenvegen een reizend beroep, vrijwel altijd uitgeoefend door groepen mannen uit het noordwesten van Italië die door heel Europa trokken. De jongetjes die voor hun bazen in de vaak smalle schoorstenen moesten klimmen – spazzacamini – waren tussen de 8 en 12 jaar. Het was dus kinderarbeid.

De aanwezigheid van schoorsteenvegers in Wenen werd al gedocumenteerd in 1447. Vijfenzestig jaar later, op 19 oktober 1512, nam keizer Maximiliaan I de eerste officiële Rauchfangkehrer van de stad in dienst: ene Hans von Mailand. ‘De huizen in Wenen hadden allemaal daken met houten Schindel. Als daar door een schoorsteenbrand een vonk op terecht kwam, stond het meteen in lichterlaaie. Vandaar dat Maximiliaan wilde dat schoorsteenvegers zich permanent in de stad zouden vestigen. Dan waren ze altijd beschikbaar.’

Aan het woord is Hermann Helbig, voormalig schoorsteenveger en nu een van de vrijwilligers van het Weense Rauchfangkehrermuseum. Aan de hand van historische documenten en objecten legt hij uit hoe het verder ging met de Weense schoorsteenvegers. In 1654 telde de stad al zeven meester-schoorsteenvegers en op 8 juli 1673 richtten ze een eigen gilde op. Ook veel gezellen kwamen vanuit Italië naar Wenen: tussen 1512 en 1750 ruim driehonderd. Helbig bladert door een boek met daarin namen (en later ook foto’s) van alle eigenaren van schoorsteenvegerfirma’s in Wenen sinds Hans von Mailand. Een groot deel is Italiaans: Fignati, Lombardini, Zanoni, Ques­tas… Er zitten opvallend veel vrouwen tussen. ‘Dat waren meestal weduwen. Die mochten het bedrijf voortzetten mits ze een meester-schoorsteenveger als bedrijfsleider in dienst namen.’

Aartshertog Leopold I van Oostenrijk bepaalde in 1673 dat schoorstenen geregeld moesten worden geveegd én niet meer met hout mochten worden bekleed. Bovendien moest in elk gebouw vier keer per jaar een Feuerbeschau plaatsvinden: een uitgebreide controle op brandveiligheid – een taak die door de overheid erkende schoorsteenvegers tot op de dag van vandaag vervullen.

Beschliefen en Patschokieren

Schoorsteenvegen in Oostenrijk is door UNESCO onder meer als werelderfgoed erkend omdat het reinigen van schliefbarer (beklimbare) schoorstenen deels nog gebeurt met dezelfde technieken als in de 17e eeuw. Beschliefen is het omhoog klimmen in een schoorsteen door je met ellenbogen en knieën af te zetten tegen de wand, intussen vegend en kerend. Geen sinecure in de vaak dertig meter lange, smalle Weense schoorstenen. Vandaar de leren ellenboog- en kniebeschermers op de historische uniformen in het museum.

Tegenwoordig worden zulke lange schoorstenen gereinigd door via een veegdeurtje op dak of zolder een metalen kogel aan een draad door het rookkanaal naar beneden te laten zakken, met daar achteraan de veegborstel. Al gebeurt het Beschliefen in de praktijk dus niet meer, de schoorsteenvegers leren het nog altijd als deel van hun opleiding – opdat deze traditionele vaardigheid niet verloren gaat. Oude technieken die wel nog worden toegepast, zijn het Patschokieren en preventief gecontroleerd laten uitbranden van schoorstenen. Bij Patschokieren wordt een mortel van leem, zand en as op de aangekoekte roetlaag in het rookkanaal gesmeerd. Als dit een tijdje is ingewerkt, kan het vuil makkelijker worden afgeschraapt. Het gecontroleerd uitbranden van een schoorsteen is nodig als de aanslag (meestal door verkeerd stookgedrag) zo hard of pekachtig geworden is dat deze niet meer afdoende op de gewone manier kan worden verwijderd. Helbig: ‘Het ziet er vreselijk uit, met pikzwarte rook en metershoge vlammen. Daarom moet je het twaalf uur van tevoren bij de brandweer aanmelden, zodat zij mensen kunnen geruststellen als ze in paniek opbellen.’

Het Rauchfangkehrermuseum heeft een uitgebreide collectie historische wenskaartjes en beeldjes waarin schoorsteenvegers als geluksbrengers zijn afgebeeld. De associatie is in eerste instantie ontstaan, aldus Helbig, omdat het in een tijd met veel houten huizen en rondtrekkende vegers per definitie een geluk was als je van hun diensten gebruik kon maken. Een Oostenrijkse legende – al dan niet waar – wil bovendien dat een schoorsteenveger tijdens het Beschliefen van een schoorsteen in paleis Schönbrunn toevallig een gesprek over een geplande aanslag op keizerin Maria Theresia (1717-1780) hoorde. ‘Hij meldde het meteen bij de adjudant van de keizerin en de dader werd opgespoord en gearresteerd. Als dank mocht hij voortaan de keizerlijke dubbelkoppige adelaar op de gesp van zijn riem dragen, wat een groot privilege was.’

Hij weet ook te melden dat schoorsteenvegers in Oostenrijk tijdens kerkdiensten hun witte uniformmuts – op mogen houden. ‘Het zou de dank zijn voor het blussen van een kerkbrand.’

Veegconcessie

Schoorsteenveger is in Oostenrijk weliswaar geen beschermd beroep, maar van vrije marktwerking is eigenlijk geen sprake. De meeste bedrijven, zo’n 150 verspreid over het land, zijn al generaties in handen van dezelfde families. Alleen zij worden door de overheid erkend en mogen dus de wettelijke taken op het gebied van brandveiligheid en -preventie vervullen. Bovendien hebben schoonsteenvegers al sinds Maria Theresia een concessie nodig die het recht geeft om in een bepaalde wijk of aantal straten (Kehrgebiet) te mogen werken. Dat betekent dus dat iedereen in dat gebied in principe dezelfde schoorsteenveger over de vloer krijgt. Sonja Högler: ‘Tegenwoordig zijn huiseigenaren in theorie wel vrij om voor een ander bedrijf te kiezen, maar in de praktijk gebeurt dat bijna niet. Onze tarieven zijn wettelijk vastgelegd. Omdat daarin geen reistijd is verdisconteerd, zou het voor geen enkel bedrijf lonen om van hot naar her door de stad te reizen.’

In Wenen bestrijkt een concessie zo’n vierhonderd panden. ‘Van oudsher verdiende je daarmee genoeg om met een familie van te kunnen leven; tegenwoordig is het genoeg voor drie of vier medewerkers.’
Bij de panden die Högler onder haar hoede heeft, gaat het om grote wooncomplexen met meerdere appartementen. In al die panden moet dus vier keer per jaar een Feuerbeschau plaatsvinden. Daarbij gaat het onder meer om controle van vluchtwegen en nooduitgangen, risicovolle opslag van brandgevaarlijk materiaal en aansluiting en afstemming van verwarmingsketels en afzuigkappen. Als één keer per jaar de ‘hoofdveeg’ plaatsvindt, moeten de bewoners verplicht aanwezig zijn. Dat bezoek wordt dan ook al maanden van tevoren via folders en aanplakbiljetten aangekondigd.

Het persoonlijke contact met klanten is voor Högler de leukste kant van haar werk. ‘Voor oudere mensen is de schoorsteenveger soms de enige stabiele factor in hun leven. Soms zitten ze al met een ontbijt op je te wachten. Je komt er vier keer per jaar, luistert dan naar hun levensverhaal en bent bijna een soort psycholoog. Jongeren die voor het eerst zelfstandig wonen, kijken je juist wat glazig aan als je voor de deur staat. Hoezo controle? Ze hebben immers geen open haard. Dan moet ik ze een beetje opvoeden en uitleggen dat de warmte in hun huis toch ergens vandaan komt en dat verwarmingsketels ook gecontroleerd moeten worden.’

Högler heeft het beroep in de afgelopen decennia wel zien veranderen. Zowel het werk zelf (‘toen vrijwel iedereen nog op kolen stookte, was je na een dag werken echt zwart’) als het contact met klanten. ‘Vroeger was de vrouw des huizes altijd thuis. Nu moet je heel goed plannen en organiseren als je wilt dat klanten thuis zijn als je komt. Vroeger waren mensen ook minder goed gebekt en daardoor prettiger in de omgang.’
Want ja, ze komt het allemaal tegen: Mensen die zichzelf verwaarlozen, dement zijn of ernstige psychische problemen hebben, hamsteraars met volgestouwde huizen, buitenlanders met wie je geen woord Duits kunt wisselen en ja, ook mannen die wat te opdringerig zijn. Daarom zorgt ze ervoor dat ze altijd met z’n tweeën of drieën tegelijk aan het werk zijn in een pand, bovendien op dezelfde etage. ‘Als het dan wat lang duurt voordat de ander zich weer meldt, ga je even kijken of er een probleem is.’

Galauniform

De Innung (vakvereniging) van schoorsteenvegers in Oostenrijk – met een afdeling in elke bondsstaat – is nog steeds een erg hechte en goed georganiseerde club. Zo wordt elke wijziging in de opleiding van leerling tot gezel en meester onderling afgestemd, zodat iedereen hetzelfde eindniveau bereikt. Ook is er veel overleg met de overheid over bijvoorbeeld tarieven, regels of advisering bij bouwprojecten. Voor de beroepsgroep zelf is de Innung een soort familie, zegt Högler. ‘Veel Rauchfangkehrer zijn ‘kinderen van’ en kennen elkaar al van jongs af aan. In Wenen hebben we zelfs een eigen culturele vereniging die allerlei initiatieven ontplooit, zoals boottochten, bowling of sportcompetities.

Eén keer per jaar, in november, organiseert deze vereniging het traditionele Ball der Wiener Rauchfangkehrer. Daar gaat Sonja Högler net als veel collega’s in beroepskleding naartoe. Uiteraard in haar mooie galauniform met de glimmende goudkleurige knopen en op het hoofd dat witte mutsje.

De vele objecten in het Rauchfangkehrermuseum in Wenen zijn verzameld door voormalig meester-schoorsteenveger Günter Stern. Sinds 1985 zijn ze te zien op de eerste verdieping van het districtsmuseum in de vierde Weense wijk Wieden. Het door vrijwilligers gerunde museum is alleen op zondagochtend geopend (tussen 10 en 12) en dan gratis toegankelijk. Klagbaumgasse 4, rauchfangkehrermuseum.at




Marketentster met 'schnapsglaasjes'
Högler
© Tirol Werbung
Vegane IJsjes
Salzkammergut Narzissenfest
Bergvuur Ehrwald
Postzegel 175 jaar Wiener Philharmoniker
Salzburger Adventsingen
Rosenburg ValkenierFREN Media, Frits Roest
DebutantInnen