Boeken
Josef, Maria en de kinderen
Josef en Maria Moosbrugger wonen met hun kinderen aan de rand van een bergdorp, ver van de andere bewoners. Ze zijn buitenstaanders en worden ‘de bagage’ genoemd, omdat Josefs vader en grootvader lastdragers zonder vaste woonplaats waren. ‘Het was het laagste van alle beroepen, nog onder dat van knecht.’
Dan hebben Josef en Maria het ondanks hun armoede niet eens zo slecht. Ze hebben een boerderijtje en Josef verdient wat bij met ‘handeltjes’. Maria is de mooiste vrouw van het dorp, Josef een zachtmoedig man, intelligent en erg schoon op zichzelf – zodat hij anders dan andere mannen ‘niet stonk als een beest’. Bovendien houden ze van elkaar, ook al nemen ze ‘die woorden nooit zelf in de mond’.
Josef en Maria zijn de grootouders van de ik-verteller (= auteur Monika Helfer). Ze laat haar familiegeschiedenis beginnen in september 1914 – als Josef voor krijgsdienst wordt opgeroepen. Van meet af aan is duidelijk dat Josef de vier oorlogsjaren overleeft en zelfs niet gewond raakt. Helfer beschrijft ook niet wat hij aan het front meemaakt, maar richt zich juist op het achtergebleven thuisfront – waar Maria en haar vier kinderen achterblijven en de plaatselijke burgemeester op verzoek van Josef een oogje in het zeil houdt. Nu ze niet meer bang hoeven te zijn voor Josef, wordt de mooie Maria achtervolgd door de verlangens van de mannen uit het dorp. Als ze zwanger raakt van Grete, de moeder van de ik-verteller, slaan de roddels toe. ‘Mensen sloegen aan het rekenen. Ze berekenden tot op het uur nauwkeurig hoeveel verlof haar man had gehad. Ze verdisconteerden de toestand waarin een soldaat uit de strijd terugkeerde. Ze deden een kruiscontrole op de gunstige en ongunstige dagen voor een bevruchting. En zus nog en zo nog. De uitkomst was in Maria’s nadeel.’
Het zal altijd onduidelijk blijven of Grete Josefs kind is – verwekt tijdens zijn verlof – of toch de vrucht van een romance. De achterdochtige Josef zal in elk geval zijn leven lang geen woord wisselen met Grete. ‘Hij was niet boos op haar; hij verafschuwde haar, hij walgde van haar, alsof ze haar leven lang naar die indringer rook.’
Maria sterft als ze 32 is aan kanker; Josef een jaar later aan een bloedvergiftiging. Zowel hun levensverhaal als dat van hun kinderen (na de oorlog worden er nog twee geboren) wordt fragmentarisch verteld. Dat is een sterk stilistisch element omdat het past bij hoe familieverhalen nu eenmaal ontstaan. Veel moet door de fantasie worden ingevuld, omdat het nooit is uitgesproken tussen ouders en kinderen of broers en zussen óf omdat elk van hen een andere herinnering aan een gebeurtenis heeft. De ik-verteller verweeft verhalen die ze ooit hoorde van haar eveneens jong overleden moeder met herinneringen van de andere zoons en dochters van Maria en Josef. Vooral oudste dochter Katharine, die iedereen overleefde, is een belangrijke bron, ook al begint zij pas op hoge leeftijd te vertellen en kunnen veel herinneringen daarom niet meer bij anderen gestaafd worden. Toch weet Helfer in vaak weinig woorden de levens van alle hoofdpersonen even kernachtig als treffend samen te vatten. Dat geeft deze roman over hoe mensen gevormd worden door hun familiegeschiedenis een grote zeggingskracht.
Monika Helfer (1947) heeft met haar talrijke romans, vertellingen en kinderboeken veel prijzen gewonnen. De bagage is haar eerste werk in Nederlandse vertaling en misschien wel het meest persoonlijke. Dat geldt zeker voor het ontroerende einde, waarin ze de dood van haar dochter Paula na een ongeluk in 2003 bijna terloops aanstipt. ‘Bijna iedereen over wie ik schrijf, is al begraven. Zelf ben ik oud. Mijn kinderen leven – op Paula na, die maar eenentwintig is geworden. Ik ga vaak naar haar graf en dan zeg ik: zie je, ik kom nu veel vaker bij je op bezoek dan wanneer je nog in leven zou zijn geweest. Dan had ik nooit zo vaak bij je op bezoek durven komen. Dan had je de deur opengedaan en had je gezegd: O, mama, jij bent het weer.’
Monika Helfer, De bagage, vertaling Ralph Aarnout, uitgeverij Nieuw Amsterdam (www.nieuwamsterdam.nl), € 20,-