Gastcolumn: Arno Bohlmeijer
Expeditie Schartlkopf
Nauders, Tirol.
Om 06.00 uur trek ik met zorg mijn schoenen aan in Bio-Bauernhof Wolf. Het smalle en steile pad is nat. Om halftien op 2120 meter is een halve liter sinaasappelsap een godendrank. Maar de pauzes moeten kort zijn: laat de spieren niet afkoelen! Na lange tijd klauteren, lopen er geen koeien meer en wordt het doodstil. Een gems rent en springt, te snel om te fotograferen. Deze bergen zijn ook moeilijk weer te geven: statig, even ruig als liefl ijk, ongenaakbaar in zachtgroen strijklicht, nog steeds bloemrijk. Vaak is er geen pad meer, alleen een verweerde markering, voor een ware speurtocht. Een paar keer ben ik de weg kwijt en dat is een grote schrik. Vlak onder de top, na zes uur volharding, zijn de batterijen van het fototoestel leeg. Prompt loopt er een schaap onthutsend mooi boven op de bergkam, afgetekend tegen het hemelblauw. Waarom komen de schapen zo hoog?
Het is griezelig zo veel ruimte en schoonheid voor één mens
Plotseling is er een meertje, verscholen in een hoek, en de aanblik geeft moed. Maar het spoor gaat door, naar het dak van deze wereld. Om 12.30 bereik ik die weidsheid van 360°, beduusd, overweldigd, dankbaar. Het is griezelig, zoveel ruimte en schoonheid en stilte voor één mens. In geen enkele richting is er iemand te zien, komend of gaand. In een metalen kastje staat het Gipfelbuch, waar ik blij mijn naam in schrijf. Nu zitten en kijken, eten en drinken.
Vlekken zien
De 1500 meter stijgen moet ik ook weer dalen. Hoeveel huistrappen met kronkels en stronken zijn dat op één dag? Dokter, hoef ik nu geen fietsproef te doen? Dan komt het diepgaande genieten op de Ebene: een glooiende hoogvlakte, een prairie met schapen op sneeuw en alle moois van weken in zicht. Het gras veert mee, het milde dalen lijkt op zweven en de wind is een weldaad. Daarna is de stenen steilheid loodrecht op de zon wel een aanslag. Terug op 2200 meter trillen mijn benen en mijn ogen zien vlekken. Het is hoog tijd voor een pauze onder een immense den in het bos dat hier begint. De sokken krijg ik niet eens uit. Het eten en drinken zijn bijna op. Straks komt gelukkig nog de ‘bron’ met bergwater die ik bij verkenningen heb ontdekt.
16.00: na een half uurtje rusten in dicht gemengd groen, is het overeind komen heel vreemd. De knieën en bovenbenen werken niet mee, de enkels klappen dubbel, maar het betoverende woud wordt een verademing en mijn hart met het forse lek in de klep laat zich heerlijk dragen. Ten slotte is er weer het land van bankjes en golvende grassen, bezige boeren, een jonge en lenige ree. ‘Thuis’ om kwart voor zes, na bijna twaalf uur sporten, kunnen veel dingen niet wachten: laten weten dat ik nog heel ben, douchen, koffi edrinken, kijken of niet alle foto’s bewogen zijn, en slapen.
Wat zegt men: ‘Rome zien en dan sterven’?
Nee, geef mij maar de bergen.