Wenen en de dood
Tekst: Emely Nobis
Der Tod, das muss ein Wiener sein… aldus een bekend lied van de Oostenrijkse cabaretier Georg Kreisler. Inderdaad hebben weinig steden eenzelfde melancholisch-morbide relatie met Magere Hein. Post Mortem-reportage door de Oostenrijkse hoofdstad.
Wenen viert het leven en dus ook de dood… zo verklaart historica Hilde Schmölzer in haar boek A Schöne Leich de bijzondere doodscultuur in Wenen. Levensvreugde en vrolijke gemoedelijkheid gaan hier gepaard met treurigheid, doodsangst en melancholie. Het kan geen toeval zijn, stelt Schmölzer, dat juist de Weense psychiater Sigmund Freud de bedenker is van de doodsdrift als tegenhanger van de levensdrift (eros). De dood wordt niet alleen bezongen in tal van Weense Heurigen-liederen, Weners zijn ook professionals in het bewijzen van de laatste eer. ‘A schöne Leich’ verwijst niet naar een mooi opgebaard lichaam, maar naar een pompeuze begrafenis waar iedereen graag naar komt kijken. ‘Wenn i amal stirb, stirb, müssn mi d’Fiaker tragen und dabei Zithern schlagen, weil i des liab, des liab’, aldus het begin van een Wiener Lied uit 1865. Het was de tijd waarin een leven vol plezier en feesten moest eindigen in een allerlaatst feest: het mooiste überhaupt.
Dat gold in elk geval voor de gegoede burgerij en de adel. Zodra een rouwadvertentie in de krant was gepubliceerd, begonnen huiseigenaren langs de route van de begrafenisstoet ‘vensterbanken’ te verhuren à 500 tot 1.000 Kronen (nu 800 euro of het dubbele). Deze logeplaatsen met champagne en goed zicht op de ‘schöne Leich’ waren in een mum van tijd uitverkocht, net als de zit- en staplaatsen bij rouwmissen voor de high society in de Stephansdom. Zo’n begrafenisstoet was dan ook een waar spektakel: een schier eindeloze parade van priesters, misdienaars, monniken, baardragers, beroepsrouwers, musici, zangers, lampiondragers… met iedere groep in een eigen, ander uniform. Het zware doodskleed over de kist (dat de stank moest afdekken) was van kostbaar materiaal. Hoe meer geld, hoe meer klokgelui, hoe langer de requiemmis en hoe decadenter de Leichenschmaus: het feestmaal na de bijzetting – want ook of juist in het aanzien van de dood moest je volop van het leven genieten.
Doodskistenoorlog
Ook de minder bedeelden ontkwamen niet aan deze Begräbnispomp, zelfs al kwamen er hele families door in de financiële problemen. ‘Man habe sich beynahe mehr für die Beerdigung als für den Tod selbst zu fürchten’, bekritiseert een anoniem vlugschrift uit 1781 het Hüpsch (mooi) begraven worden. Dat de Weners zich hun uitvaartfeestje desondanks niet wilden laten nemen, werd duidelijk tijdens de zogenaamde Sargkrieg (doodskistenoorlog) ten tijde van keizer Joseph II (1741-1790). Onderdeel van zijn Josefinische reformatie van het begrafeniswezen waren een verbod (uit valide hygiënische gronden) op bijzettingen in crypten van kerken, kloosters en ziekenhuizen en de verplaatsing van kerkhoven vanuit de stad naar de periferie. Dat was al tegen het zere been van de Weners, want de tocht naar zo’n nieuw gemeentelijk kerkhof was te lang (zeker twee uur) om met de rouwstoet af te leggen. Dat betekende dat er na het requiem in de kerk al afscheid moest worden genomen van de overledene. Voorbij dus met het gezellige ‘Gemma Friedhof Schauen’.
Wat de bevolking echter tot in het diepst van de ziel raakte, was de invoering van de herbruikbare doodskist en de verplichte bijzetting in schachtgraven. Volgens een decreet van 23 augustus 1784 moest iedere dode – naakt ingenaaid in een witte, linnen zak – voortaan in een doodskist met uitklapbare bodem naar het kerkhof worden gedragen en daar in een anoniem schachtgraf zonder eigen grafsteen worden bijgezet. Door boven de schacht aan een hendel te trekken, klapte de kist open en stortte het lijk naar beneden. Er werd wat kalk en aarde overheen gegooid en zowel doodskist als graf waren klaar voor het volgende lijk. Josef II wilde zo voorkomen dat mensen op kosten werden gejaagd, maar van veel Fingerspitzengefühl getuigde het niet.
In de hele monarchie kwam een storm van protest op gang. Zonder eigen graf(monument) kon men immers niet aan de buitenwereld tonen hoe nobel of welvarend de overledene was geweest. Nog erger voor de beter gesitueerden: men kon in een graf met het gemene volk terechtkomen. ‘Der Bettelmann liegt auf die Adelsfrau, wie lange weiss keiner genau.’
De tegenstand vanuit de bevolking leidde bijna tot een burgeroorlog (de Sargkrieg dus) en nog geen half jaar na invoering, op 27 januari 1785, moest de keizer zijn hervorming terugdraaien. De dood in Wenen bleef barok pompeus. Daar was uiteraard veel geld mee te verdienen. In de tweede helft van de 18e eeuw telde Wenen 85 private begrafenisondernemingen die niets te ver ging om opdrachten binnen te halen. Ze gaven de portiers van de woonkazernes in de stad een paar Kronen om hen als eerste te informeren bij het overlijden van een bewoner. Geregeld stonden meerdere Leichenfladerer (lijkenpikkers) – zoals ze werden genoemd – al dagen te wachten voor huizen waar iemand op sterven lag. De meestbiedende mocht soms al binnenkomen (en stond dan letterlijk bij het sterfbed te wachten) voordat de dood daadwerkelijk was ingetreden. Om aan dit soort schaamteloze praktijken een einde te maken, besloot burgemeester Karl Lueger (1844-1910) om het uitvaartwezen te monopoliseren. In 1907 kocht de stad de twee grootste uitvaartbedrijven op en startte de Erste Wiener Leichenbestattungsanstalt. Pas in 2002 werd het gemeentelijke monopolie (gedwongen door EU-wetgeving) opgeheven en inmiddels zijn er weer ruim dertig uitvaartondernemingen actief in de stad.
Harteloos
De intieme verhouding tussen Wenen en de dood komt ook tot uiting in een aantal meer of minder morbide toeristische attracties. De nobelste schöne Leichen tref je aan in de Kapuziner- oftewel Kaisergruft onder de Kapucijnerkerk in het centrum ( Neuer Markt/Tegetthoffstraße 2). Sinds 1633 worden hier de Oostenrijkse Habsburgers bijgezet in deels monumentale loden of bronzen grafkisten, geplaatst op poten met klauwen, schouders van leeuwen of marmeren sokkels, vaak met symbolische decoraties als gekroonde doodshoofden.
Keizerin Maria Theresia (1717-1780) ligt hier met haar echtgenoot in een tamelijk monstrueus grafmonument als in een huwelijksbed. De laatste Habsburgers die er werden bijgezet waren Zita (1989), echtgenote van de laatste Oostenrijkse keizer Karl I en hun zoon Otto von Habsburg (2011). Terwijl de 1,3 kilometer lange rouwstoet voor Zita naar de Kapuzinergruft trok, stonden er 40.000 mensen langs de route in de binnenstad. Bij de uitvaart van Otto van Habsburg liepen er 3500 mensen mee in de rouwstoet en stonden er nog steeds duizenden mensen langs de kant. Voor een mooi lijk komen de Weners nog steeds de deur uit.
In de Kaisergruft liggen in totaal 150 Habsburgers. Van degenen die voor 1878 werden bijgezet, zijn lichaam, hart en ingewanden afzonderlijk van elkaar begraven. De ingewanden worden bewaard in de Herzogsgruft in de nabije Stephansdom (Stephansplatz 3). Een bezichtiging is onderdeel van een rondleiding met gids door de ondergrondse catacomben van deze kerk.
De Loretokapel met in de Herzgruft 54 zilveren urnen met de harten van Habsburgers bevindt zich in de Augustinerkirche (Augustinerstraße 3) en kan op zondagen na de hoogmis met gids worden bezichtigd.
Lijken kijken
In een andere crypte, onder de Michaelerkirche nabij de Hofburg (Michaelerplatz 4–5), kun je tijdens een rondleiding letterlijk naar lijken kijken. Nergens is de dood zo zichtbaar aanwezig, dankzij zo’n vijfentwintig gemummificeerde lichamen van mannen en vrouwen. Van sommigen is zelfs de rouwkleding nog in bijna perfecte staat. Ze werden allemaal tussen 1750 en 1780 bijgezet. Dát ze zo goed zijn geconserveerd is min of meer toeval: een gevolg van luchtcirculatie (vanwege de stank waren er luchtgaten naar buiten) in combinatie met het feit dat de lichamen in hun doodkist op houten spaanders werden gelegd om extra zacht te rusten. Dat had als neveneffect dat de lijkenvloeistof werd geabsorbeerd zodat het lichaam kon uitdrogen en mummificeren.
In deze grafkelder met tal van lage, nauwe gangen liggen adel en burgerij door elkaar: hoe dichter bij het hoofdaltaar, hoe duurder en hoe beter voor de ziel van de overledene. De rouwende familie nam al in de kerk afscheid en kwam nooit in de grafkelder zelf. Daardoor was de omgang met kisten hier niet erg omzichtig en werden ze weinig piëteitsvol op elkaar gestapeld.
De laatste bijzetting in de Michaelergruft was in 1783 . Uit de bewaard gebleven administratie weet men dat er in totaal meer dan vierduizend mensen begraven liggen. Dat er nu toch maar zo’n 250 kisten staan, heeft te maken met plaatsgebrek. Als de kelder vol was, werden oudere kisten uit elkaar gehaald (en als brandhout gebruikt), de stoffelijke resten werden deels in nissen gestapeld en deels over de bodem van de kelder verspreid en bedekt met een laag aangestampte aarde. Tijdens een rondleiding loop je daardoor letterlijk over anderhalve meter botten en schedels. De nog wel resterende houten kisten zijn vaak beschilderd met vergankelijkheids- en wederopstandingssymbolen. Zo verwijzen zandlopers naar de weglopende levenstijd en uitgeblazen kaarsen naar de laatste ademtocht.
Zentralfriedhof
Tijdens een Post Mortem-reportage door Wenen mag een bezoek aan het in 1874 geopende Zentralfriedhof niet ontbreken. Met een oppervlakte van 2,5 vierkante kilometer is dit na de Ohlsdorfer begraafplaats in Hamburg de grootste van Europa en wat aantal doden betreft zelfs de allergrootste. Weliswaar zijn er ‘slechts’ 330.000 grafstenen, maar dankzij de schachtgraven van Joseph II én het feit dat graven hier niet worden geruimd, liggen er drie miljoen doden onder de aarde: meer ‘inwoners’ dan de stad Wenen bovengronds telt!
Historisch interessant zijn de bijna duizend eregraven voor prominenten uit kunst, cultuur, wetenschap en politiek, betaald en onderhouden door de gemeente. Op de prominentenlijst staan onder meer de componisten Franz Schubert, Antonio Salieri, Ludwig van Beethoven, Johannes Brahms, Arnold Schönberg, walskoning Johann Strauss, zanger Falco, architecten Adolf Loos en Josef Hoffmann en acteur Curd Jürgens, wiens nachtelijke begrafenis toch nog bijna achtduizend toeschouwers trok. In de Kapellenhof liggen bovendien alle Oostenrijkse presidenten vanaf 1945 bij elkaar.
Voor veel Weners is een bezoek aan de Zentralfriedhof een uitje, dankzij het vele groen, de imposante jugendstilkerk zum Heiligen Karl Borromäus (in de volksmond Karl Lueger-kerk genoemd, naar de burgemeester ten tijde van de bouw) en de afsluitende koffie met gebak in de op het terrein gevestigde Kurkonditorei Oberlaa.
Begrafenismuseum
Kunstenaar André Heller bestempelde het Zentralfriedhof ooit als een ‘afrodisiacum voor necrofielen’. Het Bestattungsmuseum, opgericht in 1967 en sinds 2014 op deze begraafplaats gevestigd, past bij die kwalificatie. In een gedempt verlichte ruimte worden de geschiedenis van rouwrituelen, begrafeniswezen en kerkhoven in Wenen aansprekend verteld en geïllustreerd met tal van unieke objecten: de herbruikbare doodskist van Joseph II, doodskleden en -maskers, historische rouwkoetsen en uniformen en een schaalmodel van een lijkentram zoals die in de Eerste en Tweede Wereldoorlog werd gebruikt om doden vanuit de verschillende Weense ziekenhuizen naar het Zentralfriedhof te transporteren. In de tram konden de kisten als in een boekenrek worden gestapeld. Te zien zijn ook een dolk en een noodbel, beide gebruikt als voorzorgsmaatregel tegen het levend begraven worden. Iedere overledene in Wenen moest voor de begrafenis 48 uur worden opgebaard in de lijkenhal van het mortuarium, met een bel vastgemaakt aan voet en pols. Als de bewaker in de hal ernaast een bel hoorde luiden, moest hij gaan kijken welke dode er had bewogen. Helaas functioneerde het systeem niet: bij de ontbinding van de lichamen kwamen er zo veel gassen vrij dat er altijd wel ergens een lijk bewoog en een bel klonk. Uiteindelijk namen de bewakers niet eens meer de moeite om te gaan kijken. Gelukkig was er nog de zogeheten Herzstich die je al tijdens je leven kon boeken. Het was een soort doodsverzekering, waarmee je regelde dat de arts die je overlijden vaststelde voor de zekerheid een dolk in je hart stak. Liever zeker dood dan levend begraven. De Herzstich wordt overigens tot op de dag van vandaag als extra service aangeboden door Bestattung Wien (de huidige naam van het gemeentelijk uitvaartbedrijf), al wordt hij in de praktijk niet meer uitgevoerd. De kosten bedragen 350 euro, uiteraard vooraf te betalen.
De Zentralfriedhof is een stad in de stad, met een eigen buslijn met 22 haltes. Van april tot oktober rijden er bovendien Fiaker (paardenkoetsen) over het terrein langs de mooiste eregraven. Ook rondleidingen met gids zijn mogelijk. Het kerkhof is dagelijks tot 18.00 uur geopend en bereikbaar met de U3 (halte Simmering) en vervolgens overstappen op tram 71 (Zentralfriedhof, halte Tor 2). friedhoefewien.at
Het Bestattungsmuseum (onder Aufbahrungshalle 2) is via de hoofdingang van het Zentralfriedhof bereikbaar. De museumshop verkoopt naast enigszins macabere souvenirs (zoals een usb-stick in de vorm van een doodskist of crematieovens en doodskisten van Lego) ook het boek ‘A schöne Leich’ van Hilde Schmölzer. Het museum is op zon- en feestdagen gesloten; van begin november-begin maart bovendien ook op zaterdagen. bestattungsmuseum.at
Roadtrippen op de Austria Classic Tour
Biertour door Salzburg
Mozart
Hertogstad St. Veit an der Glan
Wijnstad Retz
Bierstad Freistadt
architect Otto Wagner
Villach
Cottageviertel Wenen
Oases in Salzburg
Schärding
Hall in Tirol
Barok Salzburg
Linz
Hotspot aan de Donau
Rust
Stad van de ooievaars
Florerend Feldkirch
Nostalgisch Steyr
Weens trefpunt
Mondain Baden
Joseph Haydn
Enns
Oostenrijks oudste stad
Easy Going Lienz
kunstenaar Gustav Klimt
Kitzbühel
Kostbaar kleinood
Stad van het goede leven
Klagenfurt
Stad met strand
Bad Radkersburg
Parel van Tirol
architect Adolf Loos