Beroemde Oostenrijkers
Schrijver Thomas Bernhard
Tekst: Wilma Schakenraad
De voormalige vroedvrouwenschool in het Limburgse Heerlen is nu een appartementencomplex voor ouderen. Tussen 1913 en 1993 zagen hier ruim 80.000 baby’s het levenslicht. Onder hen een van Oostenrijks meest beroemde en omstreden auteurs: Thomas Bernhard, geboren op 9 februari 1931. Een plaquette aan de muur bij de ingang van het huidige Parc Imstenrade (geplaatst in 2001) herinnert aan de geboorte van de later zo beroemd-beruchte auteur.
Hoe is zijn Oostenrijkse moeder in Nederland verzeild geraakt? Als de ongehuwde Herta Bernhard zwanger blijkt, reist ze – uit schaamte en om haar zwangerschap te verbergen – in de zomer van 1930 naar Heerlen. Daar werken een paar van haar vriendinnen en ze kan ze zelf aan de slag als dienstmeisje. Ze bevalt in het doorgangshuis voor ongehuwde moeders, toen verbonden aan de vroedvrouwenkliniek. Zijn vader heeft Thomas nooit ontmoet: Timmerman Alois Zuckerstätter bestrijdt het vaderschap en weigert alimentatie te betalen.
Thomas verblijf in Nederland is van korte duur. Als hij een half jaar oud is, stuurt Herta hem naar haar ouders in Wenen. De bijna zes jaar die hij bij zijn (ongehuwd samenwonende) grootouders doorbrengt, beschouwt hij later als de gelukkigste periode uit zijn leven (zie kader). De goede relatie met zijn grootvader Johannes Freumbichler, het gevoel door zijn moeder ongewenst en verlaten en door zijn vader verloochend te zijn, zijn slechte gezondheid (hij ontwikkelt tuberculose): al die ervaringen hebben een groot stempel op zijn leven en werk gedrukt. De identificatie met outsiders en verschoppelingen speelt niet voor niets een grote rol in zijn hele oeuvre. Buitenstaanders worden door hem bijna geïdealiseerd en op een voetstuk geplaatst. Het worden figuren die evenals de verteller los staan van de maatschappij en vaak fijngevoeliger en intelligenter zijn dan de anderen.
Doorbraak als schrijver
Het schrijverschap van Thomas Bernhard begint ‘officieel’ op 19 juni 1950. Dan publiceert het Salzburger Volksblatt een van zijn korte verhalen: Das rote Licht. Omdat hij dan nog het pseudoniem Thomas Fabian gebruikt (ontleend aan de naam van zijn stiefvader) wordt het pas later aan hem toegeschreven. Tussen 1952 en 1955 werkt Bernhard als journalist voor het socialistische Demokratisches Volksblatt (Salzburg): hij maakt rechtbankverslagen, schrijft boek-, theater- en filmrecensies, maar ook prozateksten en gedichten.
Van 1955 tot 1957 studeert hij zang, later ook regie en toneel, aan het Mozarteum, de hogeschool voor muziek en beeldende kunst in Salzburg. In deze tijd treedt hij meermaals op als toneelspeler en tegenwoordig is hier een theaterinstituut naar hem genoemd.
Zijn doorbraak bij het grote publiek komt met zijn eerste roman Frost (1963): Het ‘dagboek’ van een medicijnstudent die van zijn baas de opdracht krijgt nauwgezet alle gedragingen te observeren van een excentrieke schilder. In 1965 ontvangt hij voor dit werk de Bremer Literaturpreis.
In hetzelfde jaar koopt hij een boerderij in Ohlsdorf, een gemeente met ongeveer 4500 inwoners in het district Gmunden (Opper-Oostenrijk). Hoewel hij er nauwelijks verblijft, wordt geen enkele andere plaats zo sterk in verband gebracht met Bernhard. Dat kan ermee te maken hebben dat de auteur de bouwvallige Vierkanthof uit de 14e eeuw, die al op de nominatie stond om afgebroken te worden, in een tijdsbestek van tien jaar opknapt. Tegenwoordig kan het pand – met daarin een Bernhard-museum – worden bezocht.
Het opknappen van de boerderij, het landschap, de mensen en het gevoel een buitenstaander te zijn: het is allemaal terug te vinden in zijn boeken. Zo schrijft hij in het verhaal Ja: ‘De mensen verschenen aan haar (de ik-figuur uit het verhaal) zoals ze in werkelijkheid zijn: boosaardig, en vernietigend tegenover de vreemdeling.’
Vaker dan in Ohlsdorf verblijft Bernhard in Wenen. Daar logeert hij in de woning (Obkirchergasse 3) van zijn verpleegster en vertrouwenspersoon Hedwig Stavianicek, de 37 jaar oudere vrouw met wie hij een goede band opbouwt nadat hij haar in een sanatorium leert kennen. De koffiehuizen in de Oostenrijkse hoofdstad zijn voor hem een tweede huis en de centraal gelegen Bräunerhof (Stallburggasse 2) wordt het stamcafé waar hij zijn kranten leest. Ze zijn er nog steeds trots op hun beroemde stamgast van weleer, getuige de foto van Bernhard naast de ingang.
Successen en schandalen
Bernhard zal vooral naam maken als auteur van toneelstukken. Der Ignorant und der Wahnsinnige (1972, vertaald in 2004 onder de titel De domkop en de gek) is zijn eerste grote theatersucces én meteen het eerste ‘schandaalstuk’. Tijdens de Salzburger Festspiele wordt het stuk maar één keer opgevoerd dankzij het ‘nooduitganglicht-schandaal’. De politie verleent namelijk geen toestemming om het licht van de nooduitgang uit te schakelen – iets wat wel bij het stuk hoort. Daarop weigeren de toneelspelers het nog eens te spelen, daarbij gesteund door de auteur. Later zal Bernhard overigens alsnog een van de meest gespeelde toneelschrijvers van de Salzburger Festspiele worden.
Zijn autobiografische verhalen (vijf delen; verschenen in 1975) leiden al evenzeer tot een schandaal. In Die Ursache. Eine Andeutung wordt de stad Salzburg beschreven als ‘katholisch-nationalistischen Todesboden’. Als de Salzburger pastoor Franz Wesenauer een aanklacht indient vanwege de manier waarop een op hem gebaseerd personage wordt weergegeven, krijgt hij het voor elkaar dat die passages moeten worden geschrapt.
Een schandaal dat de verkoopcijfers omhoog drijft, speelt zich in 1984 af rondom de roman Holzfällen. Eine Erregung (in het Nederlands vertaald als Houthakken. Een afrekening). Het boek draait om een gezellig avondje bij de Oostenrijkse componist Gerhard Lampersberger, een vroegere vriend van Bernhard die in de jaren vijftig ook gedichten van hem op muziek heeft gezet. Deze Lampersberger en zijn kring van kunstkenners worden door de auteur volledig belachelijk gemaakt. Lampersberger spant een rechtszaak aan, die hij overigens later weer intrekt. Ondertussen heeft de rechtbank echter al bepaald dat alle gedrukte exemplaren van het boek in beslag genomen moeten worden. De zaak leidt tot een heftige discussie over artistieke vrijheid.
Ondanks alle schandalen krijgt Bernhard wel degelijk erkenning als een van de belangrijkste Duitstalige auteurs. In 1968 ontvangt hij de Grote Oostenrijkse Staatsprijs voor literatuur (door Bernhard steevast de Kleine Oostenrijkse Staatsprijs voor literatuur genoemd). De uitreiking leidt opnieuw tot een schandaal omdat het dankwoord van de auteur begint met de zin: ‘Es ist nichts zu loben, nichts zu verdammen, nichts anzuklagen, aber es ist vieles lächerlich, wenn man an den Tod denkt.’ De minister van onderwijs verlaat woedend de zaal, na de auteur toegebeten te hebben: ‘En toch zijn we trotse Oostenrijkers.’
Andere prijzen volgen, zoals de Georg Büchner-prijs in 1970 en de Prix Médicis in 1988. Bernhard neemt er echter geen een meer aan.
Applaus en fluitconcerten
Zijn laatste toneelstuk, Heldenplatz, schrijft Bernhard In opdracht van het Weense Burgtheater, ter viering van het honderdjarige bestaan in 1988. De teneur: Oostenrijk is nog niets veranderd ten opzichte van de tijd van het fascisme. Hij verwijt het land dat het zich nog steeds in een slachtofferrol wentelt, in plaats van verantwoordelijkheid voor het eigen aandeel in de Tweede Wereldoorlog te nemen. Het is dan precies vijftig jaar geleden dat Hitler op de Heldenplatz, het plein uit de titel van het theaterstuk, werd toegejuicht vanwege de Anschluss. Nog voor de première in november 1988 breekt alweer een schandaal los. Na voorpublicatie van een aantal fragmenten in diverse bladen wil rechts Oostenrijk de voorstelling verbieden of ten minste censureren. Tijdens de voorstelling zelf weerklinken zowel fluitconcerten als enthousiast applaus.
Bernhard verschijnt na afloop naast de regisseur op het podium. Het is zijn laatste publieke optreden. Zijn gezondheid verslechtert en een paar maanden later, op 12 februari 1989, sterft de grote auteur die minstens zoveel fans als critici had. Hij is dan pas 58 jaar. Hij ligt begraven op de Grinzinger Friedhof in Wenen, naast Hedwig Stavianicek (1894-1984), zoals hij zelf had gewenst. Zijn grafsteen is meerdere keren beschadigd en het bord met de namen is gestolen.
Geen schrijver heeft zijn vaderland zo met scheldtirades overladen als Thomas Bernhard. Toch is hij volgens zijn halfbroer Peter Fabian geen Oostenrijk-hater, maar eerder een provocateur. Feit is dat hij Oostenrijk zijn hele leven trouw is gebleven – terwijl een vrijwillige ballingschap voor de hand had gelegen. In zijn testament, twee dagen voor zijn dood opgesteld, neemt hij alsnog wraak door vast te leggen dat tot vijftig jaar na zijn dood geen van zijn teksten in het land mag worden gepubliceerd, opgevoerd of voorgedragen.
Peter Fabian, zijn enige erfgenaam, verlicht de voorwaarden in 1999 en inmiddels wordt Bernhards werk weer geregeld opgevoerd, onder meer in het Weense Burgtheater.
Grinzing maakt deel uit van Döbling, de 19e wijk van Wenen. Kerkhof Grinzing: An der langen Lüssen 33 (hoofdingang). Graf Thomas Bernhard: groep 21, rij 6, nummer 1
Ter nagedachtenis aan zijn beroemde halfbroer richt Peter Fabian in 1998 de Thomas Bernhard Stichting op. De website van deze stichting biedt veel informatie over leven en werk van de auteur: thomasbernhard.at
Grootvader en moeder
Thomas Bernhards grootvader van moederskant, Johannes Freumbichler, heeft een beslissende invloed gehad op de jeugd en ontwikkeling van de auteur. Deze schrijver van weinig succesvolle streekromans duikt in veel werk van Bernhard op als de gemankeerde kunstenaar. Met zijn moeder heeft Thomas juist een moeizame en afstandelijke relatie. Zij werpt hem meermaals voor de voeten dat hij haar leven verwoest heeft en lijdt eronder dat hij uiterlijk zo zeer op zijn biologische vader lijkt.
In 1935 verhuist de dan vierjarige Thomas met zijn grootouders van Wenen naar Seekirchen aan de Wallersee nabij Salzburg. Bernhards moeder trouwt in 1936 in dezelfde plaats met de Weense kapper Emil Fabjan. Nu ze getrouwd is, wil ze ook haar kind weer bij zich hebben en in 1937 verhuist ze met Fabjan en Thomas naar Traunstein in het Duitse Oberbayern, waar Fabjan werk gevonden heeft. Er volgen nog twee kinderen: Peter en Susanne.
In 1944 gaat Bernhard naar de middelbare school in Salzburg. Hij woont dan in het nationaalsocialistische (na de oorlog katholieke) internaat Johanneum in de Schrannengasse. Zijn grootvader zorgt ervoor dat hij viool- en teken- en schilderles krijgt. Enkele jaren later, in 1947, breekt Bernhard zijn schoolopleiding af en begint hij een koopmansleer bij een kruidenier in een van de armere wijken van Salzburg. In 1946 verhuist de hele familie naar Salzburg. Niet lang daarna overlijdt eerst zijn grootvader (1949) en dan zijn moeder (1950).
Thomas groeit op in een harde omgeving, getekend door armoede, schaamte omdat hij een buitenechtelijk kind is, oorlog en ziekte. Rond 1948/49 ontwikkelt zich bij hem een ernstige longaandoening. De rest van zijn leven verblijft hij meerdere keren met longtuberculose in sanatoria, bijvoorbeeld in de Lungenheilstätte Grafenhof in St. Veit im Pongau. Tegenwoordig is hier een rondwandeling, de Thomas Bernhard Wanderweg, naar hem vernoemd. In het Seelackenmuseum in St. Veith is een groot deel van zijn werken tentoongesteld en zijn veel foto’s van hem en zijn familie te zien.