Tekst: Emely Nobis, Beeld: Frits Roest
De gele villa aan de Jacquingasse 8-10 ligt op een heuvel nabij Schloß Belvedere en sluit er wat bouwstijl betreft bij aan. Dat is nog het beste te zien aan het ingangsportaal met een opvallende oriëntaalse koepel op vier zuilen. Soortgelijke dakkoepels sieren ook de zijtorens van het barokke paleizencomplex uit de 18e eeuw. Ze herinneren aan de Turkenoorlogen uit de 16e en 17e eeuw waarin de indertijd vermaarde veldheer Eugenius van Sovoye, bouwheer van het Belvedere, zijn sporen verdiende.
De drie verdiepingen tellende villa – ook wel Strauss-Schlößl genoemd – werd in de jaren 1924-25 gebouwd in opdracht van Richard Strauss. Toen de beroemde Duitse componist in 1919 directeur werd van de Weense Staatsoper ging hij op zoek naar een bouwplaats voor een ‘droomhuis’ met genoeg plaats voor alle kunstvoorwerpen die hij tijdens zijn vele tournees had gekocht of gekregen. De stad Wenen wilde de componist graag aan zich binden en bood hem de Kammergarten van het Belvedere aan, op loopafstand van de opera. Strauss mocht de grond voor 90 jaar pachten en betaalde dit door de originele partituur van zijn opera Rosenkavelier en zijn ballet Schlagobers aan de Österreichische Nationalbibliothek te schenken. Uiteindelijk kreeg hij de grond definitief in bezit door een extra schenking van de partituur van zijn opera Egyptische Helena én de belofte honderd keer gratis in de opera te dirigeren.
Oprijlaan
Strauss en zijn architect Michael Rosenauer kregen bij de bouw de vrije hand, met als enige voorwaarde dat het ontwerp moest harmoniëren met het Belvedere. Het resultaat is van buiten eerder bescheiden. Vanuit de ingangspoort beneden voert een serpentinevormige oprijlaan langs het terras naar de vier meter boven straatniveau gelegen villa. Het meest decoratieve element van de façade vormt het sierlijke traliewerk voor alle ramen: beveiliging tegen de inbrekers waar mevrouw Strauss – de zangeres Pauline de Ahna – zo bang voor was. Het huis zelf was verdeeld in twee appartementen. De robuuste houten trap in de entree gaf toegang tot beide. Beneden woonde Franz Strauss (enig kind van de componist) met zijn vrouw en twee zoons; de bel-étage betrok de componist met zijn vrouw. Op de zolder bevonden zich de slaapkamers voor het personeel en opbergruimtes. Richard Strauss woonde alleen ’s winters in Wenen. De zomers bracht hij door in zijn villa in Garmisch-Partenkirchen. Daar deed hij zijn inspiratie op; in Wenen werkte hij z’n composities uit en gaf hij tal van muziekavonden, diners, lunches en ontvangsten. Na de viering van zijn 80ste verjaardag in het Schlößl in 1944 vertrok Strauss weer naar Garmisch, gevolgd door zijn zoon die eerst een deel van het meubilair en de kunst elders in veiligheid had gebracht. De verlaten villa werd betrokken door de SS en aan het einde van de oorlog door de Russen, die vrijwel alles wat er nog aan meubilair was achtergebleven (en zelfs de parketvloeren) gebruikten als brandhout. Later kwam het huis in de Britse sector te liggen en werd er een officiersmess ingericht.
Botanische tuin
Enige maanden na het einde van de Tweede Wereldoorlog wilde het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken weer diplomatieke banden met Oostenrijk aanknopen. Op zoek naar een geschikte behuizing hoorde men dat de Britten de Straussvilla zouden verlaten. De regering zocht contact met Franz Strauss – inmiddels eigenaar van het pand – en het Nederlandse Gezantschap mocht erin trekken mits het de kosten van renovatie en reparatie van het binnenhuis op zich zou nemen. De familie Strauss zelf liet de forse schade aan de buitenkant – dak, balustrade, ingestorte muren, schilder en stucwerk – repareren. Op 25 juni 1949 tekende de toenmalige Nederlandse gezant in Wenen een huurovereenkomst voor aanvankelijk vier jaar die tot nog toe altijd is verlengd. De buitenkant is niet veranderd, afgezien van een deur en een trap naar de tuin aan de achterkant.
Het belangrijkste authentieke element binnen, naast het trappenhuis, is de bibliotheek van Strauss met houten betimmering en kasten met glazen deuren. In de ontvangstruimtes op de begane grond en de representatieve ruimtes op de eerste verdieping hangen nu Nederlandse meesters uit de 17e, 18e en 19e eeuw, aangevuld met kunstvoorwerpen die de huidige ambassadeur Marco Hennis zelf heeft verzameld. Net als Richard Strauss ontvangt hij weer geregeld gasten in de villa, zoals in Wenen wonende Nederlanders tijdens Koningsdag. De ambassadetuin is door een muur gescheiden van de Hortus Botanicus van de Weense universiteit. De ambassadeur heeft de sleutel van een deur in de muur en kan dus op elk moment in de botanische tuin wandelen, ook als die ’s avonds voor publiek gesloten is. Het privilege dateert nog uit de tijd dat Strauss er woonde.
Het toeval wil dat de Straussvilla aan een van de weinige straten in Wenen ligt die naar een Nederlander zijn vernoemd. De in Leiden geboren botanist Nikolaus Joseph von Jacquin (1772-1817) werd in 1768 hoogleraar botanie en scheikunde aan de Universiteit van Wenen en daarmee automatisch ook directeur van de Hortus Botanicus. In die tuin worden Von Jacquin en zijn zoon (die hem opvolgde) nu op slechts enkele tientallen meters van de residentie geëerd met een cenotaaf.
De Nederlandse residentie is de private woon- en werkruimte van de ambassadeur en niet open voor bezoekers. De Nederlandse ambassade is gevestigd aan de Opernring 5 (7e verdieping) in Wenen.
Hoofdingang Hortus botanicus van de universiteit Wenen: Mechelgasse/Praetoriusgasse (geopend tussen 10.00 en 18.00 uur, toegang gratis) . i botanik.univie.ac.at/hbv/
Bron artikel: De Richard Straussvilla in Wenen. 50 jaar Nederlandse Residentie, in 1999 geschreven door Marijke van Ebbenhorst Tengbergen, echtgenote van de toenmalige ambassadeur.
Meer lezen? Oostenrijk Magazine editie 4/2018 is te koop in onze webshop.
Kijk wat je allemaal in de omgeving kunt doen op onze wegwijzer.